De weg naar 2050: Vlaamse renovatieverplichting vanaf 1 januari

Er is de laatste dagen veel om te doen in de media. Vlaanderen legt een renovatieverplichting op voor energieverslindende woningen vanaf 2023. Maar wist je dat de renovatieverplichting voor niet-residentiële gebouwen al sneller voor de deur staat?

Vanaf 1 januari 2022 wordt een belangrijke stap gezet richting een koolstofneutraal Vlaanderen in 2050. Wie volgend jaar immers de nieuwe eigenaar wordt van een niet-residentieel gebouw, krijgt vijf jaar de tijd om het gebouw energetisch op te krikken.

Wie? Wat? Hoe?

Op 9 juli werd de “Renovatieverplichting voor niet-residentiële gebouwen” definitief goedgekeurd door de Vlaamse Regering. Hoe zit die nu juist in elkaar en wat wordt er verwacht?

De verplichting geldt voor alle niet-residentiële gebouwen of eenheden die worden verworven vanaf 1 januari 2022 (datum van de authentieke akte). Hieronder vallen zowel de eigendomsoverdracht als het vestigen van een opstalrecht of erfpacht.

De doelgroep omvat alle gebouwen en eenheden met een niet-residentiële bestemming. Voor de meeste gebouwen is de bestemming duidelijk (bijv. kantoorgebouwen, scholen, zorginstellingen… hebben duidelijk een niet-residentiële bestemming), maar heel wat ondernemingen combineren verschillende functies in één gebouw (bijv. een bakkerij met woongedeelte, of een kantoor met een opslagplaats). Voor deze gebouwen of eenheden  bepaalt de hoofdbestemming (bijv. residentieel, industrie, landbouw, niet-residentieel…) of er aan de renovatieverplichting moet voldaan worden. Zo kan een kantoor met een opslagplaats onder bepaalde voorwaarden volledig ingedeeld worden als een industriële bestemming en buiten de verplichting vallen. Het VEKA (Vlaams Energie- en Klimaatagentschap) heeft zeer specifieke richtlijnen opgesteld voor het bepalen van de hoofdbestemming.

Valt je nieuwe eigendom onder de richtlijn? Dan dien je alvast rekening te houden met een minimaal maatregelenpakket. 

In de regel moeten alle gebouwen binnen de vijf jaar voldoen aan vier criteria. De maatregelen volgen het principe van de Trias Energetica, waarbij het energieverbruik in eerste instantie zoveel als mogelijk beperkt wordt. Daarna wordt de resterende energievraag bij voorkeur ingevuld met hernieuwbare energie. Als allerlaatste, als er nog fossiele brandstoffen noodzakelijk zijn, worden die zo efficiënt mogelijk ingezet.

  • Dakisolatie: als er geen isolatie aanwezig is, of de Rd-waarde is kleiner dan 0,75 m²K/W, moet de dakconstructie geïsoleerd worden tot een U-waarde van 0,24 W/m²K. 
  • Beglazing: enkele beglazing moet vervangen worden door hoogrendementsbeglazing (Ug,max = 1,0 W/m²K).
  • Warmte: centrale warmteopwekkers die ouder zijn dan 15 jaar en niet voldoen aan de minimale installatie-eisen, moeten vervangen worden.
  • Koeling: installaties die ouder zijn dan 15 jaar en gebruik maken van koelmiddelen met ozonlaagafbrekende stoffen of met een GWP (Global Warming Potential) van minstens 2500, moeten vervangen worden door installaties die geen gebruik maken van deze stoffen.

Wat als slechts enkele eenheden in het gebouw worden overgedragen? In dat geval wordt er enkel gekeken naar wat van toepassing is op de eenheden in kwestie (bijv. enkel de beglazing die deel uitmaakt van of de warmteopwekkers die warmte leveren aan de eenheden).

Opgelet!

Kleine niet-residentiële eenheden die samen een gebouw vormen én in hun totaliteit worden overgedragen, zullen vanaf 2022 binnen de vijf jaar een EPC label C moeten halen (of beter). Er worden geen vaste extra maatregelen opgelegd, zodat de keuzes op maat van de eenheid kunnen gemaakt worden. Optioneel kan men in de plaats hiervan voldoen aan de bijkomende verplichting voor grote niet-residentiële eenheden, die ingaat vanaf 2023.

Voor gebouwen die bestaan uit grote niet-residentiële eenheden en die vanaf januari 2023 in hun totaliteit worden overgedragen, geldt een minimum aandeel hernieuwbare energie van 5%. Hier wordt (voorlopig) geen minimum label opgelegd, aangezien de berekeningsmethodiek nog in opmaak is.

Wat niet?

Onder “niet-residentiële gebouwen” vallen alle gebouwen, behalve: woongebouwen, industriële gebouwen (bijv. productiehallen of opslagloodsen), gebouwen van een landbouwbedrijf, gebouwen voor erediensten, tijdelijke gebouwen… Deze hoeven dus niet te voldoen aan de minimale criteria.

Ook als je van plan bent om het gebouw te slopen binnen vijf jaar na de akte, moet er (uiteraard) niet voldaan worden aan de minimale criteria.

Wat is een klein niet-residentieel gebouw?

Kleine niet-residentiële gebouwen huisvesten één of meerdere kleine niet-residentiële eenheden. Het belangrijkste criterium voor een kleine niet-residentiële eenheid is de bruikbare vloeroppervlakte. Die mag maximaal 500 m² bedragen, anders wordt de eenheid als een grote niet-residentiële eenheid beschouwd. 

Mogelijke voorbeelden hiervan zijn o.a. een appartementsgebouw met een kapperszaak op het gelijkvloers, een gebouw waar een advocatenkantoor de ene verdieping inneemt en een architectenbureau een andere. 

Vragen?

Heb je vragen over de verplichting? Wil je weten wat de impact is voor het pand dat je op het oog hebt? Zoek je naar de beste renovatiestrategie en de mogelijke premies?  Neem dan zeker contact op met één van onze experten.